Ons woord kerk
is afgeleid van het Griekse begrip kuriakos
("van de Heer"), dat in het Nieuwe
Testament slechts twee maal voorkomt. In de Bijbel is er sprake van "de maaltijd van de
Heer" (1 Korinthe 11:20) en "de dag van de Heer" (Openb. 1:10).
Een groep christenen wordt daar nooit een
"kerk" genoemd. De Bijbel spreekt wel over de "gemeente" (Grieks: ekklesia).
Dat woord komt 118 keer voor in het NT, voor het eerst
in Mattheüs 16:18. Uit allerlei details blijkt, dat de ekklesia
waarover de Bijbel spreekt, iets anders is dan wat wij
een kerk plegen te
noemen.
2. Volgens de Bijbel bouwt Christus Zijn gemeente; Hij voegt mensen toe (Mattheüs 16:18, Handelingen 2:47). De Heer doet dit
door harten voor het Woord te openen (Handelingen 16:14).
3. Wie gered worden, worden niet aan de kerk, maar aan de Heer toegevoegd
(Handelingen 5:14, 11:24). De gemeente is Zijn
lichaam (1 Korinthe 12:27, Efeze 1:23, Kolossenzen 1:24).
4. Volgens de Bijbel gaan mensen niet naar een kerk, maar mensen zijn
de kerk. De gemeente kwam in een huis samen
(Romeinen 16:5, 1 Korinthe 16:19, Kolossenzen 4:15, Filemon:1-2) en de gemeente
deed haar gasten uitgeleide (Handelingen 15:3). Met het Griekse woord ekklesia worden bijeengeroepen gelovigen
bedoeld, niet een organisatie die los van deze mensen zou bestaan.
5. Collectes in de gemeente waren
bestemd voor arme medechristenen, niet voor de instandhouding van een gebouw, een
organisatie of een professionele geestelijkheid (Romeinen 15:26, 1 Korinthe 16:1, Galaten
2:10).